hoi Roy,
Dank voor je interessante blog over de broze basis van vastgoed bij het bouwen van een community. Je haalde een aantal onderwerpen aan die mij meteen aanspraken: Je had het over de grote waarom-vraag, het gemeenschappelijke doel en de trots. Vanuit 'waarom' en 'doel' wil ik samen met jou het MET model eens exploreren, en vanuit 'trots' wil ik ingaan op traditie en community-kenmerken
Het MET model (Model voor Effectief Teamfunctioneren) van Vinke, Mineur en Meininger stelt dat er sprake is van effectieve samenwerking als resultaten op een goede manier worden bereikt, en geeft aan dat daarvoor vijf basisvoorwaarden bestaan die nauw met elkaar samenhangen.
Daarnaast refereer ik graag aan deze prachtige poster (auteur onbekend) over Community Building, die ik regelmatig gebruik bij sessies:
Ik herken zoveel uitspraken op deze poster: elkaar kennen, elkaar ontmoeten, delen, helpen, hulp vragen, traditie en verantwoordelijkheid nemen voor zaken die niet van jou zijn. En ik herken ze zowel in mijn privé context als in zakelijke context. Hieronder ga ik aan de hand van een privé en van een zakelijke community in op het MET model en op deze poster.
Privé zie ik bijvoorbeeld onze buurt als een community. Wel een community die een tijd nodig had om community te worden: De bebouwing maakte al dat mensen fysiek in elkaars nabijheid waren, de infrastructuur maakte dat mensen elkaar fysiek tegenkwamen, maar pas toen er een buurtvereniging kwam die ervoor instond dat mensen elkaar leerden kennen ontstond het gevoel van een gemeenschap, en van trots zijn op de buurt. Hier komt dan de Interactie Theorie van Bales en Homans om de hoek, die stelt dat frequente interactie leidt tot genegenheid, wat op zich weer leidt tot meer interactie: door buurtbijeenkomsten gaan mensen elkaar kennen en ontdekken dat ze elkaar mogen, en daar ontstaan nieuwe relaties en activiteiten uit. Je ziet overigens ook dat mensen die uit de buurt vertrekken de binding verliezen, maar ook dat mensen die niet meer naar bijeenkomsten komen de relatie met de rest van de buurt kwijtraken: zowel fysieke nabijheid, elkaar tegenkomen als interactie zijn dus nodig om het gevoel van community te blijven vasthouden.
Kijkend naar het MET model ga ik er bij een buurtvereniging van uit dat een aantal actieve buurtbewoners het doel hebben om de buurt korter bij elkaar te brengen, en dat zij dit doen door een bestuur te vormen, regelmatig activiteiten te organiseren, en mensen actief met elkaar te verbinden. Voor het bestuur is er waarschijnlijk ook een heldere rolverdeling, met een voorzitter, secretaris, penningmeester en wellicht enige commissies. Het bestuur zal intern en naar de leden helder moeten communiceren, duidelijke afspraken moeten maken over de uitvoering van taken, en zal, aangezien het vrijwilligers betreft, waarschijnlijk absoluut gecommitteerd zijn aan het doel.
Maar hoe zit het met de buurtbewoners: zij kiezen waarschijnlijk in eerste instantie voor het huis, de ligging en bereikbaarheid, en het fysieke uiterlijk van de buurt. Wellicht vragen ze ook nog eens aan een kennis of er leuke mensen in de buurt wonen. Willen zij wel onderdeel uitmaken van een gemeenschap? Ik merk dat dat heel verschillend is: voor mij is het vanzelfsprekend dat ik mijn buren wil kennen, een praatje wil maken met mensen in de buurt, en tuingereedschap en klusspullen (uit)leen. Maar ik zie ook genoeg mensen voor wie dat niet vanzelfsprekend is, die liever op zichzelf zijn, wellicht met 1 buur contact hebben voor de planten tijdens vakanties, maar voor de rest liever niet te veel inmenging.
Het doel van het individu hoeft dus niet hetzelfde te zijn als het doel van de aanstuurder (in dit geval het bestuur van de buurtvereniging), en niet iedereen die fysiek in een buurt woont zal ook daadwerkelijk deel uit maken van de community.
Zakelijk ken ik ook communities, en ik noem als voorbeeld hier een trainerscollectief dat niet in elkaars nabijheid verkeert maar wel regelmatig samen traint, soms onderlinge bijeenkomsten organiseert, en trots is op elkaar en op elkaars prestaties: als we elkaar veel zien voelt het als een groep, vragen en geven we hulp, delen we informatie en nemen we verantwoordelijkheid voor elkaar. Maar je merkt dat de fysieke afstand een probleem is als er geen formele activiteiten georganiseerd zijn.
Als ik hier het MET model op toepas valt mij op dat de individuele trainers zich bij het collectief aansluiten met als doel samen trainen, leren en acquireren. Bij de aansluiting bij het collectief worden deze doelen gecheckt. De taak - en rolverdeling is hier redelijk vaag, er is geen voorzitter, maar mensen nemen wisselend initiatief, de rollen zijn flexibel, er zijn werkafspraken en geen protocollen. De communicatie is heel open, met Whatsapp-groepjes en Dropbox, mensen mogen elkaar graag, en gunnen elkaar veel. De crux zit hier in het verantwoordelijkheidsgevoel, de individuele motivatie: deze wisselt per persoon en per periode. Afhankelijk van de hoeveelheid werk die een trainer heeft zie je de inzet in het collectief veranderen: bij een overschot aan werk is het collectief prettig om taken uit te besteden, bij een tekort aan werk wordt het collectief aangesproken om nieuwe opdrachten aan te trekken, maar het leer-doel verdwijnt zowel bij schaarste als bij overvloed vaak naar de achtergrond. De leden van het collectief lopen niet gelijk op. De doelen die in het begin werden gecheckt blijken in de tijd per individu te fluctueren. Je ziet dan dat 1 persoon gaat trekken aan wat een dood paard lijkt te zijn, en dat onderling irritatie ontstaat over pushen, laksheid of motivatie.
Ook hier geldt dus dat het doel van het individu niet op elk moment hetzelfde zal zijn als het doel van de community of van aanstuurder. Het feit dat we elkaar niet zomaar fysiek tegenkomen maakt dat het daarnaast extra moeilijk om het groepsgevoel vast te houden.
Onze dialoog gaat over het bouwen van communities van bedrijven binnen een campus. Hoe kun je ervoor zorgen dat bedrijven elkaar kennen, elkaar ontmoeten, delen, helpen, hulp vragen, en verantwoordelijkheid nemen voor zaken die niet van hun zijn.
Jij gebruikte in jouw blog de campusdefinitie volgens Buck Consultants International, waarbij je zowel refereerde naar Science&Research Parken als naar Open Innovatie Campussen met een ‘anchor tenant’. Graag sluit ik mij daarbij aan.
Een van de zaken die mij treft als ik kijk naar de overeenkomsten en verschillen tussen een buurtvereniging, een trainerscollectief en een campus is het doel en de aansturing. Hoe werkt dat op een campus? Wie wil daar een community: Is dat de campusorganisatie? Zijn dat de individuele bedrijven? Is dat wellicht die ene grote starter of net die multinational die aansluiting met kleinere bedrijven zoekt?
Ik zie in de campus-communities waar ik actief ben een groot verschil hierin.
Enerzijds heb je de individuele bedrijven die vooral op zoek zijn naar bedrijfsruimte, en net als in een woonwijk vooral gericht zijn op baksteen, faciliteiten en infrastructuur. Hier zie je dat community pas gaat leven op het moment dat daar heel actief werk van wordt gemaakt, en hier ligt dan een community-builderstaak als bij een buurtvereniging.
Anderzijds zie je ook bedrijven die zich op een campus vestigen omdat zij de connectie zoeken, en de nabijheid zoeken van andere organisaties om te leren, te ontwikkelen en te produceren. in dat geval lijkt de community-structuur veel meer op die van dat trainerscollectief.
Wetend wat de valkuilen van beide soorten community zijn is het dus ook zaak om daarop in te spelen. Alleen maar mooie gebouwen en faciliteiten aanbieden leidt niet vanzelf tot gemeenschappelijkheid, maar ook gemeenschappelijkheid in doelen bij de start garandeert geen community-gevoel op de lange termijn.
Mensen die dat als geen ander hebben ingezien zijn Timothy Rowe en Andrew Olmsted, de initiatiefnemers van het Cambridge Innovation Center. Zij staan voor het bouwen van ecosystemen , waarbij de slimste mensen en de leukste startups in de hipste gebouwen op de meest interactieve campus samen innoveren. In het CIC zitten, pal naast het prestigieuze MIT, 800 startups die elkaar inspireren tot baanbrekend werk; dit is waar Google en Yahoo geboren zijn.
Als eerste de lokatie: Maak het geweldig, maak het irrationeel leuk. de lokatie moet een magneet vormen voor de mensen en de startups die je zoekt: leer van de Googles op deze wereld en laat het spetteren, zorg voor de mooiste gebouwen, de extreemste infrastructuur en de beste gezamenlijke ruimtes, waardoor mensen trots zijn op de plek, en er nooit meer weg willen (lees overigens wat dat betreft zeker ook eens The Circle van Dave Eggers, die zo'n campus beschrijft.) De locatie is bij CIC niet de cashcow (er moet geld bij), maar het is een instrument om de goede mensen samen te brengen.
Innovatie en creativiteit vragen om een omgeving die uitnodigt tot creativiteit, en waarin voldoende inspiratiebronnen aanwezig zijn . Om zelfplagiaat te vermijden verwijs ik hier graag voor meer informatie over een creatieve omgeving naar deze eerdere blog over creativiteit-).
Mbt de cultuur van vertrouwen refereer ik graag aan de Know-Like-Trust factor; mensen moeten elkaar kennen om elkaar te vertrouwen. Als mensen elkaar fysiek tegenkomen, liefst bij heel verschillende gelegenheid en andere settings, als ze elkaar leren kennen en een beetje leuk vinden, dan kan het vertrouwen groeien dat je met elkaar iets zou kunnen betekenen. Sociale media zijn leuk, maar IRL is het veel makkelijker om elkaar echt te leren kennen en te gaan vertrouwen.
Voor een community is een cultuur van leren en helpen ideaal. Als campusaanjager kun je dus investeren in het samenbrengen van nieuwe en ervaren ondernemers en het faciliteren van hun samenwerking. Je kunt bijvoorbeeld investeren in het organiseren van bootcamps waar mensen met ideeën en startups worden ondersteund, of investeren in symposia en TED-talks om kennis te delen en anderen te inspireren, je kunt het gezamenlijk gebruiken van lab-faciliteiten aanmoedigen, of wellicht zelfs allemaal.
Dank voor je interessante blog over de broze basis van vastgoed bij het bouwen van een community. Je haalde een aantal onderwerpen aan die mij meteen aanspraken: Je had het over de grote waarom-vraag, het gemeenschappelijke doel en de trots. Vanuit 'waarom' en 'doel' wil ik samen met jou het MET model eens exploreren, en vanuit 'trots' wil ik ingaan op traditie en community-kenmerken
Model voor Effectief Teamfunctioneren
Het MET model (Model voor Effectief Teamfunctioneren) van Vinke, Mineur en Meininger stelt dat er sprake is van effectieve samenwerking als resultaten op een goede manier worden bereikt, en geeft aan dat daarvoor vijf basisvoorwaarden bestaan die nauw met elkaar samenhangen.
- duidelijke doelen
- een effectieve en efficiënte taak- en rolverdeling
- open communicatie, onderlinge verhoudingen en een goede cultuur
- duidelijke werkafspraken, procedures en protocollen
- teamleden die zich verantwoordelijk voelen voor het bereiken van de doelen
Ik zal zo dadelijk aan de hand van 2 voorbeelden ingaan op dit model.
Community Building
Daarnaast refereer ik graag aan deze prachtige poster (auteur onbekend) over Community Building, die ik regelmatig gebruik bij sessies:
Ik herken zoveel uitspraken op deze poster: elkaar kennen, elkaar ontmoeten, delen, helpen, hulp vragen, traditie en verantwoordelijkheid nemen voor zaken die niet van jou zijn. En ik herken ze zowel in mijn privé context als in zakelijke context. Hieronder ga ik aan de hand van een privé en van een zakelijke community in op het MET model en op deze poster.
Privé communities
Privé zie ik bijvoorbeeld onze buurt als een community. Wel een community die een tijd nodig had om community te worden: De bebouwing maakte al dat mensen fysiek in elkaars nabijheid waren, de infrastructuur maakte dat mensen elkaar fysiek tegenkwamen, maar pas toen er een buurtvereniging kwam die ervoor instond dat mensen elkaar leerden kennen ontstond het gevoel van een gemeenschap, en van trots zijn op de buurt. Hier komt dan de Interactie Theorie van Bales en Homans om de hoek, die stelt dat frequente interactie leidt tot genegenheid, wat op zich weer leidt tot meer interactie: door buurtbijeenkomsten gaan mensen elkaar kennen en ontdekken dat ze elkaar mogen, en daar ontstaan nieuwe relaties en activiteiten uit. Je ziet overigens ook dat mensen die uit de buurt vertrekken de binding verliezen, maar ook dat mensen die niet meer naar bijeenkomsten komen de relatie met de rest van de buurt kwijtraken: zowel fysieke nabijheid, elkaar tegenkomen als interactie zijn dus nodig om het gevoel van community te blijven vasthouden.
Kijkend naar het MET model ga ik er bij een buurtvereniging van uit dat een aantal actieve buurtbewoners het doel hebben om de buurt korter bij elkaar te brengen, en dat zij dit doen door een bestuur te vormen, regelmatig activiteiten te organiseren, en mensen actief met elkaar te verbinden. Voor het bestuur is er waarschijnlijk ook een heldere rolverdeling, met een voorzitter, secretaris, penningmeester en wellicht enige commissies. Het bestuur zal intern en naar de leden helder moeten communiceren, duidelijke afspraken moeten maken over de uitvoering van taken, en zal, aangezien het vrijwilligers betreft, waarschijnlijk absoluut gecommitteerd zijn aan het doel.
Maar hoe zit het met de buurtbewoners: zij kiezen waarschijnlijk in eerste instantie voor het huis, de ligging en bereikbaarheid, en het fysieke uiterlijk van de buurt. Wellicht vragen ze ook nog eens aan een kennis of er leuke mensen in de buurt wonen. Willen zij wel onderdeel uitmaken van een gemeenschap? Ik merk dat dat heel verschillend is: voor mij is het vanzelfsprekend dat ik mijn buren wil kennen, een praatje wil maken met mensen in de buurt, en tuingereedschap en klusspullen (uit)leen. Maar ik zie ook genoeg mensen voor wie dat niet vanzelfsprekend is, die liever op zichzelf zijn, wellicht met 1 buur contact hebben voor de planten tijdens vakanties, maar voor de rest liever niet te veel inmenging.
Het doel van het individu hoeft dus niet hetzelfde te zijn als het doel van de aanstuurder (in dit geval het bestuur van de buurtvereniging), en niet iedereen die fysiek in een buurt woont zal ook daadwerkelijk deel uit maken van de community.
Zakelijke communities
Zakelijk ken ik ook communities, en ik noem als voorbeeld hier een trainerscollectief dat niet in elkaars nabijheid verkeert maar wel regelmatig samen traint, soms onderlinge bijeenkomsten organiseert, en trots is op elkaar en op elkaars prestaties: als we elkaar veel zien voelt het als een groep, vragen en geven we hulp, delen we informatie en nemen we verantwoordelijkheid voor elkaar. Maar je merkt dat de fysieke afstand een probleem is als er geen formele activiteiten georganiseerd zijn.
Als ik hier het MET model op toepas valt mij op dat de individuele trainers zich bij het collectief aansluiten met als doel samen trainen, leren en acquireren. Bij de aansluiting bij het collectief worden deze doelen gecheckt. De taak - en rolverdeling is hier redelijk vaag, er is geen voorzitter, maar mensen nemen wisselend initiatief, de rollen zijn flexibel, er zijn werkafspraken en geen protocollen. De communicatie is heel open, met Whatsapp-groepjes en Dropbox, mensen mogen elkaar graag, en gunnen elkaar veel. De crux zit hier in het verantwoordelijkheidsgevoel, de individuele motivatie: deze wisselt per persoon en per periode. Afhankelijk van de hoeveelheid werk die een trainer heeft zie je de inzet in het collectief veranderen: bij een overschot aan werk is het collectief prettig om taken uit te besteden, bij een tekort aan werk wordt het collectief aangesproken om nieuwe opdrachten aan te trekken, maar het leer-doel verdwijnt zowel bij schaarste als bij overvloed vaak naar de achtergrond. De leden van het collectief lopen niet gelijk op. De doelen die in het begin werden gecheckt blijken in de tijd per individu te fluctueren. Je ziet dan dat 1 persoon gaat trekken aan wat een dood paard lijkt te zijn, en dat onderling irritatie ontstaat over pushen, laksheid of motivatie.
Ook hier geldt dus dat het doel van het individu niet op elk moment hetzelfde zal zijn als het doel van de community of van aanstuurder. Het feit dat we elkaar niet zomaar fysiek tegenkomen maakt dat het daarnaast extra moeilijk om het groepsgevoel vast te houden.
Campus als community
Onze dialoog gaat over het bouwen van communities van bedrijven binnen een campus. Hoe kun je ervoor zorgen dat bedrijven elkaar kennen, elkaar ontmoeten, delen, helpen, hulp vragen, en verantwoordelijkheid nemen voor zaken die niet van hun zijn.
Jij gebruikte in jouw blog de campusdefinitie volgens Buck Consultants International, waarbij je zowel refereerde naar Science&Research Parken als naar Open Innovatie Campussen met een ‘anchor tenant’. Graag sluit ik mij daarbij aan.
Een van de zaken die mij treft als ik kijk naar de overeenkomsten en verschillen tussen een buurtvereniging, een trainerscollectief en een campus is het doel en de aansturing. Hoe werkt dat op een campus? Wie wil daar een community: Is dat de campusorganisatie? Zijn dat de individuele bedrijven? Is dat wellicht die ene grote starter of net die multinational die aansluiting met kleinere bedrijven zoekt?
Ik zie in de campus-communities waar ik actief ben een groot verschil hierin.
Enerzijds heb je de individuele bedrijven die vooral op zoek zijn naar bedrijfsruimte, en net als in een woonwijk vooral gericht zijn op baksteen, faciliteiten en infrastructuur. Hier zie je dat community pas gaat leven op het moment dat daar heel actief werk van wordt gemaakt, en hier ligt dan een community-builderstaak als bij een buurtvereniging.
Anderzijds zie je ook bedrijven die zich op een campus vestigen omdat zij de connectie zoeken, en de nabijheid zoeken van andere organisaties om te leren, te ontwikkelen en te produceren. in dat geval lijkt de community-structuur veel meer op die van dat trainerscollectief.
Wetend wat de valkuilen van beide soorten community zijn is het dus ook zaak om daarop in te spelen. Alleen maar mooie gebouwen en faciliteiten aanbieden leidt niet vanzelf tot gemeenschappelijkheid, maar ook gemeenschappelijkheid in doelen bij de start garandeert geen community-gevoel op de lange termijn.
CIC
Mensen die dat als geen ander hebben ingezien zijn Timothy Rowe en Andrew Olmsted, de initiatiefnemers van het Cambridge Innovation Center. Zij staan voor het bouwen van ecosystemen , waarbij de slimste mensen en de leukste startups in de hipste gebouwen op de meest interactieve campus samen innoveren. In het CIC zitten, pal naast het prestigieuze MIT, 800 startups die elkaar inspireren tot baanbrekend werk; dit is waar Google en Yahoo geboren zijn.
Rowe stelt dat je campus en community parallel moet opstarten, en moet zorgen voor een prima lokatie, en voor goede mensen, geld (financierders), een creatieve omgeving, een cultuur van vertrouwen en van leren van elkaar, en moet zorgen voor ondersteuning. Dat zijn dus zowel architectonisch opgaves als sociale opgaves.
Locatie
Als eerste de lokatie: Maak het geweldig, maak het irrationeel leuk. de lokatie moet een magneet vormen voor de mensen en de startups die je zoekt: leer van de Googles op deze wereld en laat het spetteren, zorg voor de mooiste gebouwen, de extreemste infrastructuur en de beste gezamenlijke ruimtes, waardoor mensen trots zijn op de plek, en er nooit meer weg willen (lees overigens wat dat betreft zeker ook eens The Circle van Dave Eggers, die zo'n campus beschrijft.) De locatie is bij CIC niet de cashcow (er moet geld bij), maar het is een instrument om de goede mensen samen te brengen.
Creatieve omgeving
Innovatie en creativiteit vragen om een omgeving die uitnodigt tot creativiteit, en waarin voldoende inspiratiebronnen aanwezig zijn . Om zelfplagiaat te vermijden verwijs ik hier graag voor meer informatie over een creatieve omgeving naar deze eerdere blog over creativiteit-).
Met betrekking tot een creatieve omgeving: Het is vast geen toeval dat de heren Bell en Edison allebei boven dezelfde instrumentenwinkel (109 Court Street) woonden.
Cultuur van vertrouwen
Mbt de cultuur van vertrouwen refereer ik graag aan de Know-Like-Trust factor; mensen moeten elkaar kennen om elkaar te vertrouwen. Als mensen elkaar fysiek tegenkomen, liefst bij heel verschillende gelegenheid en andere settings, als ze elkaar leren kennen en een beetje leuk vinden, dan kan het vertrouwen groeien dat je met elkaar iets zou kunnen betekenen. Sociale media zijn leuk, maar IRL is het veel makkelijker om elkaar echt te leren kennen en te gaan vertrouwen.
Bij een recente lezing die ik van Timothy Rowe bijwoonde haalde hij bijvoorbeeld onderzoek aan dat aantoonde dat de fysieke nabijheid (ik meen max 50 meter) een duidelijke factor is in samenwerking (Kraut en Egido) en dat in PLoS ONE (Public Libray of Science) de meeste citaten afkomstig zijn van mensen op loopafstand (uit de eigen vakgroep).
Als campusaanjager is het de moeite waard om te investeren in ontmoetingen, lunches, sportclubs, thema-borrels, allemaal met het doel om relaties en netwerken te bouwen, en te werken aan een sfeer van vertrouwen.
Cultuur van leren en helpen
Voor een community is een cultuur van leren en helpen ideaal. Als campusaanjager kun je dus investeren in het samenbrengen van nieuwe en ervaren ondernemers en het faciliteren van hun samenwerking. Je kunt bijvoorbeeld investeren in het organiseren van bootcamps waar mensen met ideeën en startups worden ondersteund, of investeren in symposia en TED-talks om kennis te delen en anderen te inspireren, je kunt het gezamenlijk gebruiken van lab-faciliteiten aanmoedigen, of wellicht zelfs allemaal.
Lessen voor de campus community
Samengevat zou ik aan de hand van het bovenstaande een aantal lessen willen trekken voor campus-aanjagers:
- maak een fantastische plek om te zijn
- creëer nabijheid
- benoem en bewaak een gezamenlijk doel
- bouw aan trots
- creëer tradities
- organiseer activiteiten om te netwerken en te leren vertrouwen
- organiseer leer- en hulp-mogelijkheden
Voldoende werk aan de winkel voor jou en voor mij dus! Ik ben benieuwd naar je reacties
--
Deze blog maakt deel uit van een dialoog tussen Roy Pype (architect) en Ellen Schiffeleers (trainer en facilitator). Eerdere bijdragen kun je hier vinden:
scienceparks, vastgoed als broze basis (Roy Pype)
community als behoefte (Ellen Schiffeleers)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten